Aflevering 12 – Gijs | ‘Ik wilde hem inprenten dat het goed met mij ging, zodat hij met een gerust gevoel dood kon gaan.’
Dit transcript is gemaakt door Celine Haring
L: Vandaag fiets ik naar Gijs, en Gijs is mijn dierbaarste vriend. Hij voelt eigenlijk meer als familie dan als een vriend. Ik heb Gijs ontmoet op de middelbare school, ik zal een jaar of twaalf zijn geweest. We woonden ook bij elkaar om de hoek, lieten vaak samen de hond uit. Eigenlijk is Gijs nooit niet in mijn leven geweest en ik hoop dat dat voor altijd zo blijft. We gaan het vandaag hebben over zijn vader, Adriaan Kist. Afgelopen januari is hij overleden aan corona, maar zo’n twaalf jaar daarvoor werd bij hem Parkinson geconstateerd. De afgelopen jaren was hij dus heel ziek; hij woonde in een verpleegtehuis. Gijs moest toen al beetje bij beetje afscheid nemen van de man die zijn vader ooit was. Daar gaan we het over hebben, en over hoe het nu gaat na het overlijden, ook al is dat verdriet nog hartstikke vers en verandert dat dagelijks. Ik heb zin om Gijs te zien, maar ik heb altijd zin om Gijs te zien. Dus we gaan!
*Stadsgeluiden*
L: Hallo!
Vriendin G?: Hi! Kom erin! Hallo schat!
L: Hallo! Lang niet gezien!
G: Ja!
L: Hoe is het?
G: Goed!
L: Mooi!
G: Ja! Wat wil je drinken?
L: Ja wat wil ik drinken… Ik ben eigenlijk wel al toe aan een biertje. Oh, jullie hebben echt zo’n heerlijke kast met…
Vriendin G: volwassen dingen.
*Gesprek start*
L: En die gaat dan weer aan… okay. Zit je lekker?
G: Ehm… prima. Ik ben niet zo heel goed in zitten.
L: Oh nee, je hebt natuurlijk ook altijd dat sta-bureau. Ja…
G: Ik ga heel veel verzitten ook.
L: Ja? Nou, dat is een goede waarschuwing.
G: Toen ik net aan het studeren was, echt in mijn eerste jaar, weet ik nog dat ik in de auto zat bij een hockey-teamgenoot. En dokter. Ik zei: ‘Mijn vader moet allemaal testen doen.’ ‘Okay, wat voor testen dan?’ Nou ja, toen ging ik allemaal enge testen opnoemen. Hij zei: ‘Oeh, dan is het misschien wel echt mis.’ Ik weet eigenlijk niet meer zozeer het moment waarop mij verteld werd ‘hij heeft Parkinson’. Hij is in ieder geval op een gegeven moment gestopt met werken, want hij kon het tempo van het werk niet meer aan. Hij was rechter en kon niet meer snel genoeg vonnissen afwerken zoals gevraagd werd van de rechtbank.
L: Maar als je zegt ‘ik herinner me niet meer het moment waarop me werd verteld dat hij Parkinson had’, op een gegeven moment was dat wel de realiteit. Weet je nog wanneer dat besef bij jou indaalde? Van: ‘oh, wacht even, mijn vader heeft Parkinson’?
G: Ik kan me niet één moment herinneren. Ik kan me wel momenten herinneren dat ik het ging uitleggen aan andere mensen. Dan zei ik er altijd bij: ‘Ja, maar hij heeft niet dat trillen van Claus.’ En dan ging ik het een soort van goedpraten of indekken of minder erg maken. In de begintijd dachten we ook: Parkinson is een fysieke ziekte, in de zin van het heeft effect op je fysieke gestel. We hadden zijn moeder 93 zien worden met eigenlijk een goede geest en zin in het leven. Alleen, fysiek beperkt.
L: Want zij had ook Parkinson?
G: Zij had ook Parkinson, ja. Dus wij dachten: nou prima, dan wordt hij oud, maar is hij fysiek beperkt. Dus we vonden het vanaf het begin ook niet zo erg. Ik zeker niet, want ik was lang leve de lol-student. Ik dacht: ja joh, dat komt wel goed. Een gezonde man. Ik was er in het begin helemaal niet mee bezig dat dit zo snel zó slecht zou worden.
L: En wanneer kantelde dat dan?
G: Ja, dat kan ik me ook niet zo goed herinneren, ik weet wel dat ik me realiseerde dat ik voor hem zorgde. Terwijl hij altijd voor mij had gezorgd en er alles voor had gedaan om mijn leven goed en prettig te laten zijn. Dat werd andersom.
L: Hoe voelde dat, dat de rollen zo omdraaien?
G: Nou, niet alleen maar slecht, omdat ik graag voor hem zorgde. Omdat ik het ook fijn vond om bij hem te zijn, dat er altijd wel een grapje werd gemaakt. En dat hij altijd zo goed voor mij had gezorgd dat ik dat best terug kon doen. Ja… Dat was echt een druppel in vergelijk met een oceaan aan wat hij voor mij had gedaan. Natuurlijk deed ik dat, dus dat was eigenlijk heel gewoon. Ik vond het ook wel mooi om te doen en ik zag dat hij er wat aan had. Het maakte onze band sterker.
L: En hadden jullie het er weleens over?
G: Nee..
L: Nee?
G: Nee. Hij vond het verschrikkelijk als hij afhankelijk was van andere mensen. Zo heeft hij ons ook opgevoed. Ik mocht in de supermarkt bijvoorbeeld nooit vragen waar iets lag, ik moest het zelf zoeken. Hij zei altijd: ‘Je eigen broek ophouden.’ Nou, daar heb ik mij totaal niet aangehouden, mijn hele leven. Echt totaal niet. Ik ben echt heel makkelijk in hulp inschakelen van anderen. Dus die trots was gewoon heel groot. Hij vond het gewoon verschrikkelijk om ziek te zijn denk ik. Hij praatte ook niet over zijn ziekte. Ik denk dat ik het er nooit met hem over heb gehad.
L: Had je daar weleens behoefte aan, of was dat mutual? Dat jij het er ook niet zo over wilde hebben?
G: Niet bewust. Ik zou ook niet weten wat ik er over had moeten zeggen. Ik denk dat het een kort gesprek zou zijn geweest. ‘Vervelend hè?’ ‘Ja, heel vervelend.’ En dan een grap.
L: Ja… En had je het er met andere mensen over? Het is natuurlijk geleidelijk gegaan.
G: Ja…
L: Dus je went steeds beetje bij beetje aan de nieuwe situatie. Maar het is wel een groot onderdeel van je leven.
G: Nee, ik had het er denk ik niet heel veel over met anderen. Later, toen het erger werd, toen hij bijvoorbeeld eerst naar het ziekenhuis en vervolgens naar een verpleeghuis ging. Toen waren er meer mensen, waaronder jij, die het af en toe vroegen. Dan kon ik er heel beheerst en neutraal en goed te volgen over praten, denk ik. Ik kon het altijd heel genuanceerd uitleggen. Rationeel. Dan was het onderwerp ook binnen vijf minuten weer voorbij. Dus ik denk dat ik weinig gesprekken echt heb gehad over hoe het was, dat hij zo ziek was. Vrij kort.
L: Lijk je daarin, denk je, op hem?
G: Ja, misschien wel. Ik vind het nu ook wel heel fijn om erover te praten en toen eigenlijk ook wel. Misschien dat ik niet wilde dat het over zo’n verdrietig onderwerp ging en dat ik de sfeer bepaalde.
L: Ja, dan ga je ook een beetje voor andere mensen dat sociaal makkelijk houden.
G: Ja, daarom bleef ik ook zo beheerst. Ik heb nooit gehuild bij mijn vrienden over mijn vader.
L: Op wat voor momenten heb je dan gehuild om je vader?
G: Niet te benoemen vaste momenten, denk ik. Er is wel één terugkerend moment, als ik bij hem op bezoek was geweest in het verpleeghuis en dan naar buiten lopen, of op de fiets, en het bezoek was niet heel leuk geweest. Dan schoot ik wel vol, omdat ik gewoon zag hoe ellendig hij daar zat. En dat hij echt ongelukkig was daar, zoals iedereen in een verpleeghuis die zich daar bewust van is ongelukkig is over de plek waar hij woont. Daar kon ik me wel echt heel beroerd over voelen, zo’n golf van huilen over me heen krijgen. En op andere momenten als ik in bed lag, of mooie muziek luisterde die mij aan hem deed denken. Meer over dat andere, dus dat ik hem niet meer als een vader had, dat hij niet meer de man was die hij kon zijn. Dat ik alle vragen die ik had over het leven aan mijn moeder moest stellen, terwijl hij waarschijnlijk heel vet advies had gegeven over bepaalde situaties.
L: Ja… Want dat lijkt me dan zo ingewikkeld eraan, want hij leeft dan wel nog. Je kunt erheen. Maar het is niet de man die hij was.
G: Ja.
L: Het is ook een soort… Je kunt dan nog niet echt ergens heen met je gevoel.
G: Precies, dus vond ik het denk ik niet waard om daar bij mijn vrienden over te gaan huilen, want ja, hij leeft nog. Van: ah joh, er zitten ook nog wel goede kanten aan, hij leeft nog, ik heb hem nog. Hij maakt nog mee dat ik afstudeer, hij heeft Tijn nog ontmoet. Dus er zitten ook goede kanten aan. Ach, hè. Wat ik denk ik ook wel van hem heb.
L: Maar denk je niet dat juist omdat het zo gelijkmatig is gegaan, dat je er dan steeds aan went? En er misschien niet bij stilstaat van hoe groot het is.
G: Zeker weten. Ik denk dat het toch steeds weer neerkomt op dat het niet zoveel zin had om stil te staan bij hoe slecht het met hem ging. Dat is echt super rationeel, terwijl ik helemaal niet emotioneel ben denk ik…
L: Nee, terwijl je juist heel emotioneel bent.
G: Precies, dankjewel.
L: Ik moet er ook aan denken: ik heb ook in deze serie met iemand anders gesproken, met Fen Verstappen. Haar moeder heeft een hersenbloeding gekregen vijf jaar geleden. Ergens in het gesprek zei ze: ‘Al vijf jaar vragen mensen aan mij hoe het met mijn moeder gaat,’ haar moeder is zwaar gehandicapt nu, ‘maar niet aan mij hoe het is om al vijf jaar met een zwaar gehandicapte moeder te leven.’ En toen dacht ik: ja, dat is eigenlijk waar. Heb ik jou dat wel gevraagd? Hoe is het? Ik zei ook altijd: ‘Hoe is het met pa?’ Maar ik heb volgens mij niet heel vaak zo concreet gevraagd: ‘Hoe is het met jou om al weet ik hoe lang, heel lang, op die manier met je vader te leven?’
G: Ik denk dat bijna niemand dat heeft gevraagd.
L: Nee…
G: Maar ik heb het mezelf misschien ook wel niet gevraagd. Ik heb het Djoeke, Jacob en mama ook niet gevraagd. Dat was wel duidelijk, dat het kut was.
L: Wat grappig.
G: En dat we er verdriet over hadden. Dat het veel leuker was geweest als hij gewoon gezond was. Dat het een kutziekte is. Maar ik heb er wel genoeg… Ik heb wel vaak hard gehuild. Vaak denk ik: bij Tijn, dat is het voordeel van een geliefde denk ik. Bij Tijn kon ik me altijd super goed laten gaan. Terwijl ik dat bij vrienden niet deed, maar daar denk ik ook geen behoefte aan had. Bij mijn familie ook geen behoefte aan had.
L: Toch vind ik dat… Jij bent een heel emotioneel persoon.
G: Daarin lijk ik dus ook heel erg op hem. Hij kon ook huilen bij het Wilhelmus als het Nederlands elftal speelde. Of als we Cristina Branco opzetten. Als we ons diploma uitgereikt kregen. Ik kan ook vrij makkelijk huilen bij concerten of films. Daarin lijk ik op hem. Ik denk dat het altijd zo is dat we de nadruk legden op dat hij er nog was, dat we nog naar hem toe konden gaan en dat hij soms wel goede dagen had, wel grapjes maakte. En altijd die twinkeling in zijn ogen had. Dat we daarvan probeerden te genieten. Dat de rest klote was, ja, dat was wel duidelijk. Daar konden we lang bij stil gaan staan, maar daar hadden we denk ik gewoon geen behoefte aan.
L: Was je toen bezig met zijn dood?
G: Met zijn dood ben ik denk ik al tien jaar of zo bezig geweest. Ik heb mezelf heel vaak ingebeeld dat ik achter het spreekgestoelte sta en mooie woorden over hem ga zeggen.
L: Oh ja?
G: En dan bedacht ik me heel vaak: oh ja, dat moet ik echt zeggen. Ik vond het ergens ook wel een romantisch beeld, dat ik hem kon eren. Ik heb die speech in mijn hoofd echt wel tien keer geschreven, misschien wel meer. Dan was ik dus vooral bezig met hem eren, niet zozeer met het feit dat hij er niet meer was. Hardop denkende. Maar daar hield ik wel rekening mee ja, dat hij doodging.
L: Wat voor gevoel gaf dat?
G: Ook wel iets episch. Iets groots. Natuurlijk ook wel verdrietig, maar ik denk dat ik toen ook wel inzag dat het op een gegeven moment goed is als hij gaat. Als hij die strijd niet meer hoeft te leveren en dat hij dat ongemak niet meer heeft. Dat gevoel gaf denk ik ook rust. Als hij gaat dan is het goed. Die rust was er denk ik ook omdat ik alles wel tegen hem had gezegd en alles wel had gevraagd. Natuurlijk, als hij gezond was geweest dan had ik veel meer gevraagd en veel meer gesprekken met hem gehad. Maar omdat hij dus al zo ziek was, wist ik al: al die vragen kan ik toch niet meer aan hem stellen.
L: Dus, dan maakt het niet meer uit? Of dus ik moet ze nu stellen?
G: Ja dus soms dacht ik als ik bij hem was en hij had een scherpe dag: oh god, hij heeft een scherpe dag. Wat moet ik nu vragen? Want dit is het moment. En dan vraag ik zulke domme dingen als ‘wat is je lievelingsfilm?’
L: Maar met zo’n scherp moment heb je ook: ik moet hier nu even gebruik van maken.
G: Ja. Dus bijvoorbeeld: ik wil een hond, hoe moet ik mijn hond noemen? Er is helaas nooit een hondennaam uitgekomen. Of: we hebben recent een huis gekocht in Noord, mede dankzij de bijdrage. Dus dan probeerde ik hem elke keer te vertellen: ‘Pap, het huis is zo geweldig, dankjewel!’ Ja, dat soort… Heel erg nog informatie uit hem proberen te halen, dingen die heel erg over hem gingen. Persoonlijke dingetjes. Of hem inpeperen hoe gelukkig ik was dankzij hem. Heel vaak zeggen: ‘het gaat goed met mij, het gaat goed met Ajax, het gaat goed met Tijn, het gaat goed op werk. Maak je geen zorgen.’ Zeg maar zo.
G: Dus dat hij met een gerust gevoel dood kon gaan.
L: Ja… Wat een enorme blijk van liefde.
G: Ja… Maar die is ook heel groot. Hij was geweldig en een super goede vader. Dat wilde ik hem dan gewoon heel graag zeggen, hoe dankbaar ik was. Dus in zekere zin was ik al heel lang bezig met zijn dood. Daarop voorbereidend.
L: Ja…
G: Dus ik was niet meer bezig met hem vragen stellen over mijn leven, van: moet ik links- of rechtsaf? Veel meer bezig met hem begrijpen. Hem nog beter leren kennen en dus hem vertellen dat het goed gaat. Als ik eerder had geweten dat hij zo ging aftakelen, was ik wel eerder begonnen met vragenstellen. Ik bedoel, toen ik uit mijn studententijd kroop en iets meer kon zien dan mijn eigen vierkante kilometer… en in begon te zien dat ik toch echt wel een hele fijne jeugd heb gehad en hele fijne ouders en zo nog honderd dingen, was het min of meer al te laat. Omdat hij al niet meer de wijsheid van de wereld kon zien. Hij kon al toen ik aan het afstuderen was niet per sé meer adviseren over mijn carrièreperspectief. Niet dat ik dat heel graag met hem had besproken, maar gewoon als voorbeeld. Dus hij kon toen al niet meer zo goed inzien… Ik denk dat zijn denkvermogen toen echt al aan het aftakelen was. Toen ik goed en wel inzag hoe bijzonder hij was en dat hij aan het achteruitgaan was en hem kon vertellen wat een geweldige vader hij was, toen was het misschien alweer een beetje te laat.
L: Kun je die vragen van vrienden van hem stellen? Of heb je een plek waar je ermee naartoe kan?
G: Nou, ik heb in de week na zijn overlijden en voor de begrafenis zijn vrienden gevraagd om aan een virtuele keukentafel aan te schuiven. Normaalgesproken natuurlijk komen mensen langs en komen ze aan de keukentafel zitten om verhalen te vertellen. Nu kan dat natuurlijk niet, want allemaal kwetsbare risicogroepen mensen. Maar ik wilde wel die verhalen. Friso, onze Friso had gezegd: ‘Nu ga jij een beeld kleien van je vader en je gaat allemaal stukjes informatie verzamelen om dat beeld van je compleet te maken; te verrijken.’
L: Friso die ook in het vorige seizoen zit inderdaad.
G: Toen dacht ik: ja dat klopt! Ik heb informatie nodig en ik heb die mannen dus nodig. Ik heb hun herinneringen aan Adriaan nodig en ze zitten nu niet aan de keukentafel, dus dan moeten we een digitale keukentafel organiseren. Dat deden we een avond en toen hebben we anderhalf à twee uur over hem gekletst. Ik ben toen weer wat nieuwe dingen over hem te weten gekomen. Maar ik heb ook weer als zijn jongste kind, denk ik, de minste informatie over hem in mijn hoofd zitten. Ik heb nog wel meer informatie nodig ja.
L: Het is natuurlijk inderdaad coronatijd. Je vader is uiteindelijk ook overleden aan corona. Hij lag in het verzorgingstehuis en op een gegeven moment kreeg je het bericht dat daar een uitbraak was.
G: Ja…
L: Hoe was dat voor jou?
G: Dat was wel een schok, want toen dachten we: dat gaat hij natuurlijk nooit overleven. En het gekke was: sinds corona was uitgebroken waren we er allemaal vrij laconiek over. Ook omdat we, denk ik, de houding hadden: we kunnen hem beter nu liefde geven dan nog een paar maanden extra leven. Maar ja, als het moment dan daar is, dan is het natuurlijk gewoon een keiharde schok. Donderdag werd hij getest, op vrijdag kregen we de uitslag. Toen was die test positief en braken we allemaal volledig. Toen dachten we al: dat is natuurlijk helemaal mis. En hij lag daar, maar er gebeurt niet zo gek veel met iemand die corona heeft. Wij wilden natuurlijk wel ieder uur informatie over hem. Er kunnen natuurlijk maar heel weinig mensen op zo’n afdeling, dat is verzorgend personeel met vrij weinig medische kennis. Zeker in het weekend is er geen dokter of verpleger. Dus wij wilden informatie, maar dat kregen we niet. De informatie die we kregen was in brokjes en daar hadden we niet zoveel aan. Het beleid was, omdat er dus zo’n uitbraak was in het huis: er mag één iemand, één uur per week. De informatie die we kregen was redelijk positief. Hij had weinig koorts en hij bleef stabiel. Toen dachten we: holy shit, dit gaat hij misschien wel gewoon overleven. Gaat hij dit overleven? Wat een wonder zou dat zijn. Tegelijkertijd misschien niet het wonder waar we op hoopten. Dat waren hele dubbele dagen. We hoorden natuurlijk allemaal verschrikkelijke verhalen van mensen die herstellen van corona, maar eigenlijk een soort gehalveerd zijn. Een gehalveerde Adriaan, dat is bijna niet meer iets. We hebben dat denk ik ook wel zachtjes tegen elkaar uitgesproken, van ‘misschien is het wel beter als dit hem gaat nekken’. Dat is best wel een heftige gedachte natuurlijk. We wilden natuurlijk het liefst dat hij nog twee jaar gezellig dat uurtje op zaterdag die bitterballen met ons ging eten. Daar genoten we heel erg van. Maar hij zat de rest van de week in dat verpleeghuis weinig kwaliteit van leven te hebben. Ontzettende tegenstrijdige gedachten en emoties hadden we in die periode. Tot het moment, denk ik, donderdag, dat we hoorden dat de koorts weer omhoog ging. Toen gingen we er eigenlijk allemaal vanuit dat het niet meer zo heel lang ging duren. Zaterdagavond zat ik net op de bank, domme televisie te kijken en een biertje te drinken. Toen belde Djoeke: ‘We moeten nu naar het verpleeghuis, we moeten nu daarnaartoe.’ Halsoverkop in de auto gestapt. Dat was een hele surreële ervaring, omdat er natuurlijk in ons hoofd ontzettend veel gebeurde. En het was de eerste avond van de avondklok. De weg was leeg.
L: Dus het was al helemaal als een soort spookfilm.
G: Precies. Vol adrenaline, een soort superfocus. Ik reed over een lege snelweg. Het leek of ik naar een foto keek die niet bewoog, terwijl er in mijn hoofd een soort storm aan de hand was. Het beeld klopte niet met wat er in mijn hoofd gebeurde. Er was in dat verpleeghuis een soort overdracht bezig. Verplegers waren bezig met hun dagelijkse baan, terwijl ik dacht: hoe kunnen jullie zo rustig zijn? Mijn vader ligt op sterven! Maar ja, dat is de realiteit in een verpleeghuis. Het bizarre is dat je op zo’n moment dubbele handschoentjes aan hebt, een blauw maanpak, een faceshield, een mondkapje… Dus we konden hem niet zoenen, niet knuffelen. Niet huid op huid aanraken. Er was een soort protocol van twee of drie minuten dat je je moest aankleden met al die dingen. Bij het uitkleden moest je ook in een bepaalde volgorde, in een emmertje, handen wassen, dan je faceshield, toch andersom, ‘je doet het niet goed’. Terwijl we overstroomden met gevoelens en emoties moesten we nog een soort trillend dat protocol volgen.
L: En hoe was het dan om uiteindelijk bij je vader te zijn?
G: Terwijl ik het aan het aantrekken was hoorde ik mijn moeder in de ‘uitpakzone’, ‘Gijssie, Gijssie, ik ben weg, dus jij kan er nu naartoe.’ Toen waren Djoeke en ik bij papa. Nou ja, zo’n kamer waar alles zeg maar lichtgeel is. Zijn deken, de muur, het bed, de grond. Allemaal gewoon van dat linoleum-geel, weet je wel?
L: Van alle gezelligheid ontdaan.
G: Totaal! Wij waren dan in een soort smurfenblauw maanpak, en zo’n faceshield, en blauwe handschoentjes. Het was gewoon… Ja. Het was surreëel. Maar ik was ook in zo’n hyperfocus dat ik alles ook weer heel gedetailleerd zag. Het was niet een soort droom, want ik zag het allemaal supergoed. Maar de botsende dingen, dus aan de ene kant mijn superfocus, aan de andere kant een situatie die ik nog nooit heb meegemaakt.
L: En die ook niet klopt, want zo’n moment zou niet met maanpakken moeten zijn.
G: Precies! En dus ook weer dat gevoel: het is goed, want Djoeke is er. Het is goed, want mijn leven gaat goed. Ja, het was echt groots en episch.
L: Ja…
G: Nou, en het werd nog grootser en nog epischer op het moment dat Jacob binnenkwam en we stonden daar met z’n drieën, dat we tot de conclusie kwamen: hij gaat niet meer ademhalen. Papa heeft op hem gewacht. Ehm… nou ja. Of dat nou wel zo is of niet zo is, dat ga ik wel zo onthouden. Hij hield van ons allemaal evenveel en hij wilde Jacob erbij hebben. We waren met z’n drieën en hij ging. Dat is gewoon schitterend, eigenlijk. Onder alle omstandigheden was dit één van de mooiste manieren waarop hij had kunnen gaan.
L: Ja…
G: En ja, ik voelde gewoon zo’n sterke band met z’n drieën. Dat… Ja, ik hoop dat dat altijd blijft. Hij is ook overleden met, hopelijk, die gedachte. ‘Het is wel goed, met mijn kinderen en met mijn vrouw.’
*Muziek speelt*
L: Je had een heel mooi concept voor jouw rol bij de begrafenis. Je was de ceremoniemeester, sprak het hele ding aan elkaar, maar bij iedereen die je aankondigde ging je je vader ook bedanken voor iets. Voor verschillende onderdelen waar je hem dankbaar voor was.
G: Ik heb getwijfeld of ik die rol wilde, want dan moet je dus de hele tijd weer het podium op, met m’n betraande hoofd. En moest ik tijdens speeches nadenken van: okay, ik moet hierna weer praten dus wat moet ik dan allemaal zeggen. Maak ik het dan wel allemaal mee? Aan de andere kant dacht ik: dit is echt misschien wel dé manier om hem te eren. Dit is misschien wel dé manier waarop ik tot mijn recht kom. Dat was toch wel wat ik altijd dacht. Als ik over zijn begrafenis dacht: ik moet hem eren. Ik moet hem op een voetstuk plaatsen. En nu, in deze rol, kon ik dat dus steeds doen. Steeds weer een klein beetje. Dat was eigenlijk ideaal.
L: Ja. Ik vond het bijzonder om op te merken dat alle speeches van de vrienden van je vader allemaal gingen over hoe erg het was dat hij Parkinson kreeg. Dat was echt het grote thema natuurlijk.
G: Ja.
L: Bij andere begrafenissen gaat het over ‘oh, iemand gaat dood’ en dat was het nu niet. Dat viel me echt op. Dacht ik: oh ja, dat is natuurlijk het grote verlies. Daar verloren jullie Adriaan.
G: Ja, precies dat. Hij is stapje bij beetje afgetakeld, of stapje bij beetje doodgegaan. Ja, dus het uiteindelijke overleden was niet de grote shock.
L: Er mochten natuurlijk vijftig mensen komen, terwijl in niet-coronatijden had die kerk stampend vol gezeten. Stond je daarbij stil?
G: Ja, zeker. Van tevoren al dachten we: goh, het is eigenlijk wel prettig dat we niet 350 mensen een hand hoeven geven, want we hadden 350 man een kaart gestuurd. Dat heeft ook echt wel een voordeel en dat was ook zo. De mensen die er waren hadden een hele goede band met hem. Iedereen die we daar zagen wisten we van dat die Adriaan heel goed kende, en een begrafenis in niet-coronatijd is er een schreeuw van mensen aanwezig die daar uit plichtsbesef zijn of met iemand mee zijn en verder van de overledene afstaan. Nu was het gewoon heel puur met iedereen die we daar zagen en konden we daar, nou niet echt mee praten, maar wel even in de ogen kijken en constateren okay die is er.
L: En de maandag erna, dus twee dagen erna geloof ik, whatsappte ik ‘ja hoe is het nou met je?’ en je zei ‘ja heel goed, ik heb er helemaal zin in en ben klaar met al het zware gedoe’. Weet je dat nog?
G: Ja dat was een week later denk ik wel… Of.. Nee, dat was een…
L: Volgens mij was dat heel kort erna.
G: Volgens mij zat daar wel een week tussen.
L: In ieder geval heel kort erna. Ik weet nog dat ik toen dacht: nou, ik weet niet zeker of dat zware gedoe klaar is met jou. Waar kwam dat vandaan, dat je zei ‘ik ben klaar met dat zware gedoe’?
G: Ik had een goed gevoel over zijn einde, over het feit dat hij uit zijn lijden was verlost, over dat mama niet meer de dagelijkse zorg had om naar hem toe te gaan en daar verdrietig over was, omdat hij daar zat. Het afscheid was heel mooi. Ik liep op een soort wolk van berichtjes, kaarten, bloemen en mooie herinneringen. Ik was een weekje vrij geweest en dacht: ja, laten we maar gewoon weer gaan werken. Wat moet je anders? Ik heb wel zin om over andere dingen na te denken dan de dood en vroeger.
L: Best een beetje dezelfde houding misschien als tijdens de ziekte.
G: Ja, er begint wel een soort terugkerend thema in te zitten.
L: Een beetje.
G: Waar ik me nog niet zo bewust van was.
L: Wat Fen ook zei in mijn gesprek met haar… Haar moeder leeft dus nog, en ze zei: ‘Het is een dubbel rouwproces. Ik rouw enerzijds om mijn eigen gemis om de vrouw die mijn moeder was, maar anderzijds heb ik een dagelijkse rouw om het leven dat zij nu leeft.’ Ze formuleerde een soort theorie dat het ene rouwen pas stopt als haar moeder overlijdt, en dat daar misschien meer ruimte vrijkomt om zelf ook door te gaan.
G: Dat is het precies. Dus ik hoefde niet meer verdrietig te zijn dat hij in een ongezellig verpleeghuis naar SBS6 zit te kijken, terwijl hij helemaal niet van SBS6 houdt. Dat werd gewoon aangezet omdat anderen daar naar wilde kijken en hij kon de afstandsbediening niet besturen. Dus ja, het dagelijkse verdriet om zijn ongemak, dat was weg. En het dagelijks verdriet van mama over dat hij daar zat. En mijn zorg over mama die verdrietig was dat hij daar zat. Er vielen gewoon heel veel slechte dingen weg en er kwamen heel veel goede dingen voor in de plaats. Namelijk de mooie herinneringen, de anekdotes, lieve berichtjes en alle mensen die aan me dachten. Mijn moeder die wel vijftig brieven per dag kreeg. Ook met die energie dacht ik: nou, laten we lekker gaan werken.
L: Hoe is dat nu?
G: Nou, die energie heb ik niet altijd gehouden de afgelopen weken. Ik heb echt wel hele slechte dagen gehad. Nou en dan is het werken nu… Voor mij bestaat uit mijn laptop openklappen en in Teams-vergaderingen zitten en de e mails versturen in een klein kamertje.
L: Ja, je kan de deur niet eens uit.
G: Nee, en ik heb echt super veel lieve collega’s en als ik gewoon op kantoor was geweest, dan hadden die mij twee keer per dag een hart onder de riem kunnen steken bij het koffiezetapparaat. En nu ging dat via een Teams-vergadering, dan die eerste vergaderingen waar ik dan inkwam, dan verschijn je zo in beeld. En dan stopt het gesprek waar zij mee bezig waren. En dan gaan de kopjes zo schuin hangen. ‘Hi Gijs, hoi, hoe is het nu?’ En dan denk ik: nee! ‘Ja, het gaat prima, gaat prima, het was een mooi afscheid. Ja, nee, dat was heel fijn en eh…’
L: Dan ga je het riedeltje doen.
G: Letterlijk en ik ontwikkelde echt zo’n riedeltje.
L: Ja.
G: Van: ja, nee, het is nu goed, want hij is uit z’n lijden verlost en er was een mooi afscheid en ik heb wel weer zin om over andere dingen na te denken. Dus hè, laten we lekker met de vergadering beginnen. Dus ik geloofde wel in mijn eigen riedeltje dat er een aantal dingen goed waren, maar daarmee ging ik denk ik wel voorbij aan de dingen die verschrikkelijk klote waren.
L: Ja.
G: En dat is niet eens zozeer dat hij dood was, maar gewoon dat verzwaarde wel alles verzwaard. Dus de leuke dingen vind ik heel leuk. Die zijn misschien wat emotioneler of zo of wat misschien, sorry lieve vrienden, knal ik af en toe één of andere rare vragen over de dood erin of zo. Maar ik kan heel goed dronken worden en kan heel goed hard lachen. Maar dat is dus.. de stomme dingen, daar hangen echt gewichten van honderden kilo’s aan en die worden echt meteen heel veel stommer.
L: Ja, ik zeg altijd, ik wil altijd gezegd dat dat rouwenden en ook ex-rouwenden voor zover je ooit stopt met rouwen, maar dat die een clubje vormen.
G: Ja, dat heb je in de vorige podcast gezegd.
L: Ja, dat gevoel heb ik gewoon altijd al gehad. Dat mensen die de dood kennen, dat die elkaar toch snel gevonden hebben, op de één of andere manier, en dat je op het moment dat je een verlies hebt meegemaakt, dat je tot een andere club behoort. Herken je dat nu?
G: Mmm ik herken wel mensen die hebben gerouwd of rouwen aan de vragen die ze stellen.
L: Maar dat bedoel ik inderdaad, in gesprekken. Je ziet het niet op straat bij het stoplicht, maar als je met ze aan tafel zit, ja.
G: Ja. Nou, wat ik, de emotie die ik had toen je dat in de, in de, toen ik naar je podcast luisteren, maar je dat zei, dacht ik wel, van hoezo een clubje? Iedereen mag toch bij zoiets, maar dat is denk ik gewoon een beetje mijn afwijking.
L: Ja, clubje.
G: Ja, ik vind het woord clubje denk ik gewoon niet helemaal.
L: Maar wat je zegt, aan de vragen merk je het.
G: 100 procent.
L: Dus misschien het woord club dan inderdaad, daar kunnen we een semantische discussie voeren, maar groepje of een soort ander…
G: Ja. Zeker weten, hoewel ook mensen die niet rouwen of niet gerouwd hebben, maar die zich hebben verdiept in het fenomeen, die kunnen ook rake vraag stellen. Dus \ bijvoorbeeld een vriend van Tijn, die vroeg: hoe is het vandaag met je?
L: Ja.
G: En die had net het boek van jouw Gijs, andere Gijs, gelezen.
L: Gijs van der Sanden, ja.
G: Gijs van der Sanden, die had hij net gelezen, vond het heel mooi en ik denk dat die daaruit die vraag had gedestilleerd, van dit is de vraag die ik aan mijn Gijs moet gaan stellen.
L: Ja, Gijs zit ook in het vorige seizoen en ik vind ook dat Friso daar ook een goeie voor heeft. Die zegt: hoe is het met het grote gemis?
G: Nou, die heeft hij ook een keer aan mij gesteld en ik denk ik doordat ik zo vaak heb gezegd tegen mensen: het gaat goed, gaat goed, gaat goed.
L: Ja…
G: Hebben nu een mensen in hun hoofd: het gaat goed met Gijs, dus ik hoef er geen vragen over te stellen.
L: En dat is wel echt vergelijken met wat je net zei over hoe het was tijdens een ziekte.
G: Ja, zeker. Geen gedoetjes, gewoon: laten we alsjeblieft het luchtige en het mooie en vrolijke van het leven inzien, terwijl ik super graag zou willen dat mensen erover vragen. Dat wil ik nog steeds en dat blijf ik denk ik de rest van mijn leven houden.
L: En begin je er zelf over?
G: Nu tot nu toe ben ik er wel af en toe zijdelings over begonnen. Als ik mensen voor het eerst zag, vroeg ik bijvoorbeeld, nou ja, als we wel een tijd, ja, gewoon hadden gepraat vroeg ik: goh heb je het afscheid gezien via de stream? Nou, dat was een hele goeie binnenkomer want dan gingen mensen daarover praten en dan gingen ze vanzelf ook wel vragen naar hoe het met mij ging. Ja, laatst heb ik ‘m in de mix gegooid met ‘Welke liedjes zou jij draaien op je begrafenis?’ Ehm, ik vind het toch wel lekker om, merk ik, de laatste tijd en gewoon over de rol van de dood te praten, of over uitvaart of over… dus ik begin er wel ze zelf af en toe over ja.
L: Dus dus toch een beetje de gedoetjes opzoeken.
G: Toch wel een beetje, ja, toch wel, maar ik wil dus dan toch tegelijkertijd ook niet het te zwaar maken. Ik wil wel dan het gesprek voeren over zeg maar, de goeie kant van de dood of de goeie kant van het afscheid nemen. Dus ik hoef niet daar dan opeens te gaan huilen.
L: Nee, maar je wilt het misschien ook liever hebben over de dood in het algemeen, en niet zozeer over jou hoogst individuele rouwproces ja.
G: Mag wel even maar…
L: Maar dan krijg je weer dat riedeltje.
G: Ja, behalve als je een goeie vraag.
L: Ja, okay.
G: En ik wil, denk ik ook gewoon nog steeds papa eren. Als ik dan dus een beetje zwaarmoedig ben, denk ik van: nee nee, papa zou ook niet zo lang chagrijnig gaan lopen te zijn. Die zou er ook gewoon weer even een positieve draai aan geven, een grap van maken of een relativerende opmerking maken.
L: Ja.
G: Dus dat wil ik dan denk ik ook weer in zo'n soort van gesprek gooien. Misschien wil ik gewoon graag over hem hebben, misschien is dat het.
L: Ja, misschien wel ja. Heb je een idee of een gevoel bij waar hij nu is?
G: Ja, in mij en in Djoeke en Jacob en in z’n kleinkinderen. Of in, ik weet niet, de bakstenen van dit huis, dat ik deels door hem heb kunnen kopen.
L: Ja.
G: Ja, ik weet niet gewoon hier misschien wel ergens ofzo van, dat die een beetje meeluistert of dat die bijstuurt als ik daarom vraag.
L: Hoe vraag je erom? Vraag je er weleens om?
G: Nee, niet letterlijk, ik praat ook niet in mezelf.
L: Nou ja, weet niet, het kan.
G: Nou ja, dat denk ik niet. Nee, dus dan ik denk ik: wat zou hij hiervan vinden? Hoe zou hij hebben gereageerd. Dus hup rechtop zitten en ja, genieten van de mogelijkheden die je hebt en anderen helpen met wat jij een goed kan of zo. De wereld een beetje mooier maken. Dus hij is er. Nou ja, hij is er, totdat wij hem vergeten. Nou heel erg, die Mexicaanse.
L: Coco.
G: Ja.
L: Ja.
G: Die film hebben we dus gekeken, de dag van de begrafenis. Toen waren we om, weet ik veel, 's middags thuis en toen konden we nog niks doen tot het eten. Dus toen gingen we met het hele gezin Coco kijken. En dat idee dat mensen doorleven ergens omdat je aan ze denkt en een fotootje overeind hebt staan…
L: Ja.
G: Ja, daar geloof ik heel erg in.
L: Ja, ik ook. We hadden natuurlijk even over hoe hoogst particulier het rouwen is en zo, maar jij zit natuurlijk nu midden in rouwen. Hoe is dat? Hoe zou je dat omschrijven?
G: Ik dacht dus in het begin dat het dat het me best wel goed afging.
L: Mmm.
G: Nu heb ik juist veel meer door dat het nog wel even gaat duren en dat het, ook al is het misschien beter dat hij nu niet meer elke dag in het ongemak zit van ziekten, maar dat het ook echt wel het leven soms veel zwaarder kan maken. Dus ik kan met echt supergoed gevoel op staan en dan mijn teen stoten en dan een paar kut uren hebben, omdat ik mijn teen heb gestoten. Dus ik ben veel prikkelbaarder er veel minder genuanceerd eh, ik reageer heftiger ja, dus de stomme dingen zijn echt wel een stuk stommer.
L: Ja, hoge pieken diepe dalen en ja, dat herken ik wel, en heel uitvergroot kunnen reageren.
G: Ja, heel erg.
L: Ja.
G: Maar dus ook als iets leuk is, echt gewoon, ik weet niet, gewoon een beetje een manisch blij of…
L: Ja.
G: Of heel erg willen benadrukken van: Tijn, we hebben wel echt een goed leven. Ja, ik vertelde ook Jacob dat ik deze podcast met je ging opnemen en toen zei hij: ‘Dat gaat over rouw toch?’ Ik heb geen idee, het is, ik denk dat ik dat ook heb. Ik weet dat ik de afgelopen tien jaar over papa heb gerouwd omdat die stukje bij beetje minder werd.
L: Mmm.
G: Maar ik weet niet wat rouwen is, nu die dood is. Daar ben ik echt nog een groentje in.
L: Ja. Ik heb iedereen dus gevraagd dit seizoen om een liedje uit te kiezen, wat om wat voor reden dan ook betekenisvol is.
G: Ja.
L: Wat heb jij uitgekozen?
G: Ehm nou, we hebben op zijn begrafenis een aantal liedjes gedraaid en daar is vrij veel discussie aan voorafgegaan. We hadden minder tijd dan liedjes en daar hebben we Jacques Brel gedraaid. Want, nou, Jacques Brel was gewoon één van zijn lievelingsartiesten. Hij heeft mij The Beatles, Brel en Beethoven geleerd. Alleen een liedje dat ik eigenlijk nu wil draaien aan het eind van deze aflevering, is een die van De Dijk, Zevende hemel. Dat was het liedje dat we draaiden toen we binnenkwamen in de kerk met de kist.
L: Ja.
G: Daar kwam papa’s smaak samen met die van Jacob en mij.
L: Mmm.
G: Jacob en ik waren natuurlijk wat meer van de modernere pop dan hij en wij vonden Jacques Brel natuurlijk in het begin eigenlijk een hele rare muziek. Die Franse… En Beethoven kun je natuurlijk als kind helemaal nog niet op waarde schatten, althans ik niet.
L: Nee.
G: Dus De Dijk, daar kwamen we een soort van samen en ze schrijven hele mooie teksten. En papa was een taalvirtuoos. Als je nu de tekst terugleest zie ik daar ook allemaal verwijzingen naar papa in, zoals: ‘O het leven, ja dat leven van de firma Op Leven & Dood’. Dat zijn wel echt zinnen die hij zou kunnen zeggen, ‘de firma Op Leven & Dood’. Dus allemaal heel erg dingen van de dood, daar hebben we het niet over, dat hoeft ook niet, maar het gaat erom hoe het nu is en dat het leven nu mooi is en dat het leven nu goede dingen heeft en dat het wel soms een beetje klote is, maar dat het wel vooral gewoon mooi is.
[start muziek]