Aflevering 5, Gijsje: ‘Ik ben er heel diep in gegaan.’
Dit transcript is gemaakt door Celine Haring
Liesbeth: De afgelopen keren ging ik steeds naar het huis van mijn gasten, maar deze keer doen we het een klein beetje anders en nemen we het gesprek bij mij thuis op. Dus ik zit hier nu aan mijn eigen keukentafel te wachten tot de deurbel gaat en Gijsje van Bentum binnen zal komen. Gijsje is journalist en redacteur en we kennen elkaar sinds 2008, denk ik, of 2007. Toen liep ik stage bij de tekstredactie van het tijdschrift Elle. Zij was toen chef redactie. Vanaf begin af aan vond ik Gijsje één van de stoerste en coolste mensen die ik ken. Dat vind ik nog steeds. Vandaag hebben we het over het overlijden van haar man en haar moeder. Haar man, Elia, overleed aan een hersentumor. Toen Gijsje en hij elkaar ontmoetten was hij al ziek. En haar moeder, Kitty, overleed een paar maanden later. Ik ben benieuwd wat er gebeurt als je zo vlak na elkaar iemand verliest. Of die rouwprocessen zich opstapelen of dat dat naast elkaar bestaat. En ook hoe het is om verliefd te worden op iemand waarvan je weet dat hij binnenkort gaat overlijden. Maar ook verheug ik me erop om Gijsje te zien wat ik ben erg dol op haar. Ze zal elk moment kunnen aanbellen.
*de bel gaat*
Liesbeth: Ja, je kunt helemaal naar boven doorlopen!
Gijsje: Wat een kasteeltje! Wat leuk! Hai schat!
L: Jeetje, wat heb ik je lang niet gezien!
G: Gezellig!
L: Wil je een kop thee, een glas water?
G: Allebei!
L: Dan krijg je allebei.
*Gesprek start*
G: Het was een hele oude vriend van mij, ik ken hem al dertig jaar. We zaten samen op school. Een vriendin vertelde dat Elia dood zou gaan. Meestal duik ik weg voor dat soort dingen, maar ik voelde een sterke aantrekkingskracht om gedag te gaan zeggen.
L: Jullie hadden geen contact verder?
G: Nee, nauwelijks. Ik had hem al acht jaar niet meer veel gesproken. Het was altijd wel leuk als we elkaar tegenkwamen. Maar niet echt. Ik dacht, ik ga afscheid nemen. We hadden afgesproken op een terrasje. Hij kwam helemaal niet ziek over, zag er blakend van gezondheid uit. En het was ontzettend gezellig! Eigenlijk, op een bepaald punt, dacht ik: nu kan ik nog wegrennen. Want het gaat heel hard.
L: Toen, tijdens die middag?
G: Nee, ja, toen hij daarna ging bellen. Toen dacht ik: dit gaat de verkeerde kant op. Er was een soort vonk overgeslagen. Opnieuw dacht ik nee, ik ga niet rennen, ik ga hier gewoon in en het afmaken ook. Tegengesteld van hoe ik eigenlijk ben. Het duurde echt nog heel lang voor hij écht ziek was. Hij was niet echt ziek. Hij had een hersentumor, maar was gewoon prima verder. Die hersentumor wisten we nog niet overigens, het was eerst alleen lymfklierkanker, en die openbaarde zich opeens op een totaal onverwacht moment.
L: Maar je wist wel al dat hij dood zou gaan.
G: Ja, weet je, als je jong bent – hij was 46 – kunnen artsen dat niet zo goed voorspellen. Ze zien wel dat het overal zit, maar weten niet zo goed hoe het gaat. Het was ook al een keer in remissie geweest, dus je weet het niet zo goed. Hij was wel uitbehandeld, opgegeven. Toen hij had gehoord dat hij nog één jaar te leven had, heeft hij nog twee jaar geleefd. Het is een beetje moeilijk te voorspellen, maar in principe: het scenario dat hij dood zou gaan was er, ja.
L: Hoe lang duurde het voor hij wel echt ziek werd?
G: Even denken hoor. Vijf a zes maanden.
L: En hoe waren die zes maanden?
G: Ja, heel leuk! Heel gezellig!
L: Hoe is het om met iemand verkering te hebben waarvan je weet dat de dood toch dichter om de hoek staat dan bij een ander?
G: Nou, mijn therapeut vond het heel erge bindingsangst. Net zo van: die gaat toch wel weg. En dat is ook wel een beetje zo.
L: Wist je dat toen ook?
G: Ja. Je gaat heel erg hard. Er is geen ruzie, dat is zonde van je tijd. Je gaat heel groots en meeslepend leven. Je bent totaal fearless, daar is geen ruimte voor. Je hebt geen schaamte, er worden geen spelletjes gespeeld. Het gaat kei en keihard. De liefde die je normaal in vijf jaar beleefd, beleef je in een paar maanden. Alle ruis is gewoon onzin. Gek genoeg was het niet heel eng, daar heb ik me ook wel over verbaasd. Waarom ben ik nou niet bang? Want dat was ik niet. Later heeft een vriendin me nog uitgelegd dat dat niet past bij elkaar, angst en liefde. Ik denk dat dat ook waar is, het zijn twee emoties die elkaar uitsluiten. Op het moment dat je verliefd bent is er gewoon geen ruimte voor angst. Op het moment dat je superbang bent is er misschien niet zoveel ruimte voor liefde. Dan ga je afstoten.
L: Hoe zit dat met bindingsangst dan? Dan ben je bang voor de liefde, of zit dat anders?
G: Ja, daarom is het uiteindelijk ook onzin dat ik bindingsangst had. Bovendien had ik het weerwoord van ‘ja hallo, je raakt uiteindelijk elke liefde kwijt’.
L: We gaan allemaal dood.
G: Ja, we gaan allemaal dood. We gaan allemaal scheiden, er gebeurt altijd wel iets. Maar goed. Die liefde zat heel erg in een snelkookpan. Op een gegeven moment werd hij heel zichtbaar ziek, van de ene op de andere dag. Eigenlijk werd hij wakker, en sloeg wartaal uit. Dat gebeurde in mijn huis. We woonden toen nog niet samen.
L: Wat zei hij dan? Gewoon rare dingen, of?
G: Alles moeten herhalen. Dan had hij een kop koffie in zijn hand en vroeg hij om koffie. Dat soort dingen. Op een hele gekke manier. Ik heb toen wat familieleden van hem gebeld, die zijn bij mij gekomen. Toen begon een enorm circus van zorg. Vooral dat er allemaal mensen naar mij toekwamen, mijn huis vol zat met al die familieleden die ik helemaal niet kende en toen leerde kennen. Ook in een enorme snelkook-situatie.
L: Schrok je niet heel erg, door die wartaal?
G: Ja, toen werd ik wel even heel bang. Tegelijkertijd is het zo’n gestreste situatie geweest dat in die enorme stresssituatie ook weinig ruimte is voor angst, want daar heb je gewoon geen tijd voor. Je gaat als een gek voor iemand zorgen, zorgen dat hij al zijn vrienden nog ziet. Hij had enorm veel vrienden, was een hele sociale man. Schema’s gemaakt van zorg.
L: Hoe ging hij daarmee om?
G: Hij had het niet door, zelf. Helemaal niet. Hij vond het allemaal heel raar wat er om hem heen gebeurde, dat wel. En steeds raarder. Maar hij had niet door dat hij aan het sterven was op dat moment.
L: En dat kon je hem ook niet uitleggen?
G: Nee, hij was echt heel ver weg. Om maar wat te noemen, dan gingen we weleens naar buiten. Dat kon op het laatst niet meer, dat was echt levensgevaarlijk, want dan liep hij voor alle auto’s en alles. Dan gingen we ergens koffiedrinken en bleef hij maar afrekenen. Dan had hij afgerekend, gingen we naar buiten, en ging hij weer naar binnen om af te rekenen. Twintig of dertig keer achter elkaar door. Op dat moment ben je in zo’n permanente staat van angst of stress dat je niet meer kunt nadenken.
L: Hoe verandert dat het samenzijn? Als in: is er nog een samenzijn of word je zorggever?
G: Dat was er dus niet. Hij heeft zelf ook kinderen en een ex en moeder, vader, een broer. Dat vond hij wel prima als die er waren, maar hij was helemaal op mij gericht. Ook iets heel geks. Het was heel duidelijk dat hij heel erg van me hield en heel verliefd op me was. Helemaal op mij gefocust. Maar andersom, vanuit mij, ik hield wel heel veel van me maar hij was wel in één keer heel raar, haha. Een heel ander iemand. Ik kon niet echt contact met hem maken. Dat is echt heel moeilijk. Dan lig je met iemand in bed die wel contact met jou krijgt, maar jij niet met hem. Dat is gewoon heel gek.
L: Waren er momenten waarin dat af en toe wel lukte?
G: Nou ja, heel soms. We hebben hem ook nog gedwongen om een soort superpaardenmiddel te geven, dexamethason, daardoor word je in één keer helder. De neuroloog had mij ook nog gezegd: ‘als iemand half in coma ligt en je wil heel graag dat hij nog afscheid van zijn kinderen neemt, dan spuiten ze dat in. Dan word je in één keer nog even helder’.
L: Dat klinkt heel luguber.
G: Dat is heel luguber. Dat heb ik niet gedaan, maar wel in een soort pil-vorm. Toen kwam hij nog even terug.
L: En dit kwam door de hersentumor.
G: Dit kwam door de hersentumor.
L: Hoe lang kwam hij dan terug, of hoe werkt dat?
G: Bijna een maand was hij okay, en toen begon het opnieuw.
L: Wat hebben jullie in die maand gedaan?
G: We zijn getrouwd, haha. Ja. Dat was dubbel. En een soort van, hoe noem je dat, voordat iemand het front opgaat.
L: Ja, dat je niet ongehuwd de battle ingaat.
G: Zoiets, zoiets. Aan de andere kant had het ook een financiële reden. Ik had mijn huis net verkocht, ook om samen nog te kunnen reizen. Dat kon dus niet meer. Eigenlijk was ik op papier homeless en ik moest in zijn huis blijven. Dat was het.
L: Kon je hem in die weken vertellen hoe het de weken ervoor was?
G: Ja.
L: Hoe was dat?
G: Dat vond hij heel erg raar. Dat nam hij allemaal niet helemaal van me aan. Nee, hij had er zelf helemaal geen herinneringen meer aan.
L: Dat is zo gek, dat hij dat niet heeft opgeslagen.
G: Nee, dus niet opgeslagen. Daardoor kreeg hij iets wantrouwends. ‘Ja, jullie zeggen dat nu wel, maar hoe dan? Ik heb er geen bewijzen van’. Hij was focking eigenwijs. Toen de tweede keer het gebeurde, op een gegeven moment gaat de kanker door die dexamethason heen. Die stopt even en op een gegeven moment gaat die kanker verder, eigenlijk extra hard. Toen kreeg hij precies weer zo’n episode en wisten we: nu is het afgelopen. Hij ging daarna heel snel in coma.
L: Wat is heel snel?
G: Twee weken. Hij ging steeds langer en langer slapen. Op een gegeven moment kreeg ik hem niet meer wakker.
L: En nog heel even terug naar die periode ertussen. Heb je dan gesprekken over de dood?
G: Hij was erg van het ontkennen, maar ik heb wel een aantal gesprekken gehad over waar hij begraven wilde worden en wat voor muziek hij wilde.
L: Dat kon dan wel?
G: Ja, in een soort helder moment wilde hij het er zelf heel graag over hebben. Is goed, dacht ik. Snel opgeschreven wat hij allemaal wilde.
L: Was er daar nog een moment van rust, of was dat ook heel erg gehaasd.
G: Het begraven?
L: Nee, die weken ertussen. Het klinkt alsof dat het laatste was wat je met elkaar had. Dat hij daar nog even terug kwam bij je.
G: Ja. Moeilijk zeggen is dat. Het was een hele bijzondere periode. We zaten veel thuis, met elkaar. Als ik zeg dat ik geen contact met hem krijg, is dat niet permanent zo. Af en toe waren er, net als bij een demente oma, een soort lichtmoment.
L: Zijn er dingen die je tegen elkaar zegt, als de dood op de deur klopt? Of hoefde er niks meer gezegd te worden?
G: Nee, ik denk dat je voornamelijk belachelijk vaak uitspreekt hoeveel je van elkaar houdt. Ik heb het wel zelf een beetje vermeden, het praten over het sterven, omdat ik echt voelde dat hij het niet wilde. Als ik een poging deed ging hij het over iets heel anders hebben. Er was geen opening, behalve dat ene moment.
L: Hij ging steeds meer slapen, raakte in een coma..
G: Dat is een hele gekke situatie, dat je met iemand in huis leeft, ook nog twee weken, die gewoon in coma ligt.
L: In jullie bed?
G: Ja, op een gegeven moment kwam er een ziekenhuisbed, dat vond ik wel het allerergste moment, moet ik zeggen. Toen heb ik echt verschrikkelijk gehuild. Dat wilde ik echt niet.
L: Omdat het zo echt werd, dan?
G: Ja, het werd echt. Dan moet je voor het eerst apart slapen. Dat was afschuwelijk. Ik heb echt gejankt met ‘ik wil dit niet, ik wil dit niet!’. En hij moest er komen, anders verzorgen ze je niet.
L: De thuiszorg, bedoel je.
G: Je krijgt natuurlijk meteen een soort thuiszorg, een palliatieve thuiszorg, dat is heel intens. Ook nachtzusters krijg je dan.
L: Oh wauw.
G: Dat is echt heel fascinerend.
L: Dus die krijg je dan in huis.
G: ’s Nachts komt er een vrouw zitten in je huis, die zit gek genoeg in het donker. Die zusters wilden geen lampjes, ze wilden geen thee. Dan hadden ze zelf een thermosfles bij zich. Af en toe kwamen ze de slaapkamer binnen met een zaklamp, om te kijken of iedereen nog ademde.
L: Holy shit, dat is ook heel luguber.
G: Heel luguber! Dan kan je dus ook niet meer uitslapen, want zo’n vrouw moet weg om 8 uur ’s ochtends. ‘Klop, klop, klop, ik ga weg!’ Dan moest ik opstaan. Dat was een hele rare tijd.
L: Dat kan ik me voorstellen!
G: Maar goed, ik heb dus die hele heftige zorg dan in huis. Er komt dan drie keer per dag iemand in huis om te checken, plus de nachtzuster, plus de huisarts, plus een heleboel vrienden die nog afscheid willen nemen.
L: En jij zit daar dan maar een beetje tussenin.
G: Een beetje de gastvrouw uit te hangen, voor iedereen koffie en thee te zetten.
L: Uiteindelijk is hij overleden in zijn slaap?
G: Nee, ja, uiteindelijk wel. Hij is nog één keer, dat was ook heel gek, toen waren we met zijn allen – inclusief zijn familie – aan het eten bij ons thuis. Hij stond ineens op en ging aan tafel zitten. Dat was zo gek. Terwijl hij al een week in coma lag. Hij stond op, ging aan tafel zitten en begon te eten. Hij was helemaal weg in zijn hoofd. Alleen maar aan het bazelen. Gek genoeg, het was een Joodse man, in het Jiddisch, wat hij helemaal niet sprak. Half Amerikaans, Jiddisch en Nederlands door elkaar heen. Heel gek.
L: Schrok je je niet kapot toen hij opeens opstond?
G: Vooral zijn kinderen, die erbij waren, schrokken zich kapot. Die vluchtten de tuin in en huilden en weet ik veel wat. Maar zijn ouders en ik vonden het eigenlijk een soort wonder. Eigenlijk was het heel grappig, hij was enorm grappig, en het was eigenlijk heel leuk. We hebben hem met z’n drieën naar bed gebracht. Dan zou ik graag zeggen: daarna heb ik hem nooit meer gesproken. Dat is niet waar, hij is ’s nachts nog een keer wakker geworden. Of ik werd wakker. Toen zat hij opeens op de bank, in z’n nakie, met een hele heftige paniekaanval. Hij was heel erg bang. Hij zei alleen maar: ‘ik mis je zo, ik mis je zo’. Dat was echt heel naar. Daarna heb ik hem nooit meer gesproken. Hij is gaan liggen en twee dagen later was hij dood.
L: Wat moeilijk.
G: Ook omdat ik merkte, ik zag aan zijn gezicht, dat hij een enorme koppijn had. Zijn hele gezicht vertrok. Toen heb ik zelf tegen de huisarts gezegd dat het afgelopen was. Het was niet meer leuk. Toen zijn we morfine en alles gaan inzetten.
L: Dat is de palliatieve sedatie toch?
G: Ja. En toen is hij gestorven, echt op een hele mooie manier.
L: Was je erbij?
G: Ja. Zijn vader ook. Zijn moeder niet, die is ook niet meer gekomen. Dat heeft ook met het Joodse geloof te maken. En drie vrienden van hem, het was best een volle bak, haha. Hij stopte gewoon met ademen. En dat had hij me nog gezegd, in die opleving, over de dood: ‘Ik weet zeker Gijsje, dat ik een hele mooie dood ga krijgen. Dat weet ik al mijn hele leven’. En dat was dus ook zo. Hij stopte gewoon met ademen. Zijn vader had nog even aan z’n borst gevoeld, gekeken voor de adem. Ik had mijn hoofd op zijn borst gelegd en voelde zijn hart. Zo’n hart stopt dus niet, het ebt langzaam weg. Als een trein die wegzoefd. Tsjoek, tsjoek, tsjoek. Steeds zachter. En toen was het stil. Dat was een heel mooi lijk. Hij zag er heel goed uit.
L: Dan is de dood eigenlijk heel klein.
G: Het is zo raar, dat het zo’n heftige strijd is voor de mens. Je ziet ook weleens dieren sterven, die hebben het echt een stuk makkelijker. Voor ons is het echt een enorme strijd, maar als het gebeurt, dat moment is niks.
L: Was dit ’s avonds?
G: ’s Avonds ja.
L: Wat ging je toen doen?
G: Ja… Dan weet je het even niet zo goed, je hebt geen scenario liggen zeg maar. Ik heb gelukkig een vriendin die begrafenisondernemer is. Wat moet ik in godsnaam doen? Daar had ik nog nooit over nagedacht. Nou, dan moet je eerst de schouwarts bellen. Bij de huisartsenpost aangeven dat er hier iemand overleden is. Dan komen ze langs en zeggen ze niet eerst gecondoleerd. Dat is echt heel raar. Er komen drie mensen binnen, in uniform. Wij zaten inmiddels al flink aan de wijn hè, dat snap je.
L: Uiteraard.
G: Er komen drie geüniformeerde mensen binnen en geven je een hand. Die gaan naar het lichaam kijken, apparaten erop. ‘Gecondoleerd, mevrouw!’ Eerst zeker weten. Dan gaan ze aan de keukentafel zitten en moet je allerlei formulieren invullen. Goed, dat duurt best een uur. Nou ja, wij zijn gewoon door gaan drinken tot ’s ochtends vroeg. Toen zijn mijn beste vriendin en ik ernaast gaan liggen. Niet in hetzelfde bed, want hij had zo’n ziekenhuisbed, maar we hebben gewoon een nacht naast zijn lichaam gelegen in dezelfde kamer. Best wel gek. Hij is eerst op een soort koeling gelegd. Ik was zo moe, en zo kapot, en dat ding maakt herrie. Ik was in die kamer. Midden in de nacht heb ik die stekker eruit getrokken en ben ik weer gaan slapen. Annemarie, die vriendin van mij, kwam de volgende dag binnen en zei gelijk dat ik dat beter niet had kunnen doen, haha. Nou ja, goed. Zijn kinderen moesten ook nog afscheid van hem nemen. Maar hij zag er prima uit nog. Toen kwam er schuim uit zijn mond, ook zo raar. Dat hebben ik en zijn beste vriend de hele tijd weg zitten poetsen. Dat is een beetje een raar gezicht, daarom hebben we het weg zitten poetsen. En die vriendin, die begrafenisondernemer, zei ‘was je wel je handen elke keer?’. Eh, nee, ik weet niet eens wat het is. Dat is dus giftig. Maar er is verder niks gebeurd, haha.
L: Dat moet je ook maar weten!
G: Ja!
L: Er is geen boekje wat je erbij krijgt.
G: Nee.
L: En dan is de begrafenis geweest. En dan?
G: Dan begint het.
L: Dan begint het inderdaad, want dan heb je niks meer om te doen, concreet.
G: Nee, dat zal je zelf ook wel hebben meegemaakt.
L: En dat is volgens mij ook wel een heel algemeen bekend ding: het zwarte gat. Hoe was dat bij jou?
G: Ik ben er echt heel diep in gegaan. En als je het me heel eerlijk vraagt vond ik het ook wel lekker. Kijk, die stress was gewoon weg. Ik mocht gewoon helemaal doen wat ik zelf wilde. Niemand trok meer aan me. Ik heb dertig dagen in bed gelegen. Niet meer douchen, ik deed gewoon niks meer. Ik heb dan nog een kind, dus ik kon ook niet koken. Ik heb ook nog een kind, die heb ik zoveel mogelijk naar vrienden gebracht. Soms hadden we een pizza ofzo. Nee, ik kon niks meer. Wat deed ik dan? Dan lag ik in bed en ging ik hele zware films op Netflix kijken, die nog veel erger waren dan het gevoel dat ik had. Dus Twelve years a slave en zo, die ik normaal helemaal niet aankan. Dat soort films kan ik helemaal niet aan. Ik dacht echt: nog zo’n vreselijke film. Ik was ellende aan het bingewatchen.
L: Was je aan het huilen?
G: Niet echt. Sporadisch.
L: Was je boos?
G: Nee, helemaal niet. Helemaal niet boos. Ik zat te wachten op het moment waarop die fase aanbrak, die heb ik nooit gehad.
L: Je zegt dertig dagen, wanneer ben je uit bed gegaan?
G: Nou, dat hele Joodse geloof dus. Zijn moeder, omdat het echt een tweede moeder – of eigenlijk mijn nieuwe moeder – is geworden, er zijn dus allemaal richtlijnen over hoe je het aan moet pakken, dat rouwen. Waar wij in onze maatschappij helemaal geen richtlijnen voor hebben, zij wel. Ze heeft het allemaal opgeschreven, wat je moet doen van dag tot dag. Een weduwe staat gek genoeg hoger in het verdriet, boven de ouders nog, wat natuurlijk belachelijk is – ouders die hun kind verliezen is nog veel erger.
L: Ik wist niet eens dat die regels bestonden.
G: Het is heel interessant. Zij belde me op of kwam langs. En nu is het genoeg: dertig dagen, je moet er nu uit. Ga nu dit en dat doen. Ik moest eruit. Dat was echt supergoed.
L: En die dertig dagen ervoor heb je geen mensen ontvangen of gezien?
G: Ilonka is nog langs gekomen met een pan eten, maar nee. Er kwamen weleens vriendinnen langs, maar ik weerde dat ook wel af. Ik wilde gewoon heel erg graag alleen zijn. Ook na de periode waarin er alleen maar mensen en mensen en mensen kwamen. Ik was het helemaal zat.
L: Wat heb je gedaan, de eerste dag dat je eruit moest?
G: We zijn samen naar de Noordermarkt gegaan, zijn moeder en ik. Op dat moment was het redelijk mooi weer, een winterzon. Ik voelde echt een soort energie in me blazen. Een soort magisch moment. Sowieso is dat magische denken echt heerlijk en troostend. Die eerste dertig dagen zie je alleen maar licht flikkeren. Je voelt aanrakingen, je verbeeld je van alles.
L: Je verbeeld je dat hij nog bij je is?
G: Ja. In die cocon wil je natuurlijk ook heel graag blijven zitten. Je wil er niet uit. Je hebt het gevoel dat die geest daar hangt, en als je naar buiten gaat, dat je die geest verraad als het ware. Ik heb ook weleens iets heel raars gehad dat ik buiten zei: ‘nou we gaan fietsen, stap maar achterop’. Een soort denkbeeldige vriend had ik dan de hele tijd bij me. Maar goed, na dertig dagen voelde ik me alsof, ook voor mijn schoonmoeder dus verplicht– ‘ja jezus als zij dit kan en haar leven kan oppakken, dan kan ik het ook’ - en dat lukte dus ook onderwijl.
L: En hoe lukte dat dan?
G: Ik heb dat met haar gedaan en je moet dan volgens de Joodse richtlijnen – ik weet ze niet allemaal precies meer, dat zou je kunnen nazoeken – moest ik op een gegeven moment op dag 61 bij wijze van spreken naar het graf om daar wat op te zeggen. Geen ingewikkelde gebeden die ik zelf niet volgde, maar uitspreken wat de plannen zijn. Nu ben ik er in zo verre overheen, nu staat het leven weer voorop, en ja, wint het leven het van de dood. Dat moet je dan hardop gaan uitspreken.
L: Wat mooi dit! Ik vind dit echt prachtig.
G: Het geeft je wat te doen aan zo’n graf, want wat doe je anders.
L: Vandaag is toevallig de verjaardag van Renate. We zijn vanmorgen naar het graf gegaan, dan denk ik ook altijd: ja wat doe je hier dan.
G: Ja wat doe je hier dan, sta je een beetje.
L: Nu we het toch over begraafplaatsen hebben, jouw vader ligt drie graven naast mijn moeder. Hartstikke gezellig!
G: Inmiddels ligt mijn moeder dus ook iets verderop. Elia ligt er ook vlakbij.
L: In hetzelfde lijntje?
G: Nee, mijn moeder ligt iets verder, maar ze liggen allemaal in een lijn, als er zo’n ondergronds stelsel zou zijn, zouden ze er zo zijn.
L: Oh wat gezellig, haha!
G: Dus inderdaad ga ik altijd even bij je moeder kijken.
L: Ja, wij lopen altijd langs Rick.
G: Ja precies.
L: Toen zagen we dat het zuiltje wat scheef stond.
G: Ja, dat zuiltje hebben we dan weer recht laten zetten, dat doen ze gewoon. Nu hangt er weer een of andere bosschage overheen die ik stiekem moet gaan snoeien.
L: Ga je vaak naar het graf?
G: Ik ben er nu toevallig een jaar niet geweest. Nou, dat is niet toevallig, ik wilde gewoon niet meer. Ik ben in het begin heel veel geweest. Ook met mijn eigen verjaardag en zo, dat soort trieste dingen.
L: Nou ja, triest…
G: Nou ik bedoel je hebt toch wel iets beters te doen dan naar Zorgvliet te gaan. Nou weet je wat het is, ik denk ook omdat het in het begin ook wel eng is om naar buiten te gaan, niet letterlijk ook dat je mensen tegenkomt die er de hele tijd naar vragen. Zorgvliet is prachtig en stil, een hele veilige omgeving om rond te wandelen. Dat voelde op een gegeven moment echt als thuis. Ik moest daar op een gegeven moment echt mee breken.
L: Waarom moest je er mee breken?
G: Omdat ik het niet gezond vond, ik was daar echt veel, zo’n drie keer in de week.
L: En toen heb je besloten…
G: Nu niet meer. Nu is het genoeg geweest, ja.
L: Na hoelang was dat?
G: Nou ja, mijn moeder lag er toen inmiddels ook al. Ja, ik denk toen mijn moeder er een half jaar lag. Toen dacht ik: nu is het genoeg geweest.
L: Je zegt net: mensen vragen er steeds naar. Vond je dat niet fijn?
G: Nee, dat vond ik echt niet fijn. Nee, als je gewoon eruit gaat wil je gewoon weer leven en blij zijn als je naar een feestje gaat. Dan wil je feestvieren en niet praten. Ik vond het ook wel fijn om even naar andere mensen te luisteren.
L: Ja, even niet alleen met jezelf bezig zijn.
G: Ja.
L: Ik vond het ook wel lastig soms als mensen er niet naar vroegen.
G: Ja dat is ook heel lastig.
L: Toen had ik het gevoel dat het niet mocht bestaan, of zo.
G: Ja, dat is heel lastig. Maar er moet een middenweg zijn.
L: Ja precies. Maar hoe moeten mensen dat dan doen? Hoe kan je er volgens jou voor iemand zijn?
G: Volgens mij zit het gewoon in een soort blik, of een verstandhouding. Dat je heel even aangeeft: ik weet het. Je kijkt naar iemand van ‘ik weet het, maar we gaan er nu voor kiezen om het er niet over te hebben’. Maar je moet het wel even aanstippen.
L: Zodat als diegene het er wel over wil hebben, dat ook kan.
G: Ja, precies.
L: Waar had jij veel aan, behalve deze blik? Waren er andere dingen?
G: Ja, waar had ik veel aan. Nou, de vrienden van Elia waren wel heel bijzonder leuk. Die hebben me helemaal in hun vriendengroep opgenomen, dat vond ik wel leuk en heel bijzonder. Ze hebben me ook heel veel gezegd van hoe tof het was en hoe fijn eigenlijk dat ik er was.
L: Heerlijk voor jou ook om te horen.
G: Ja. Ik werd daar echt als een soort engel binnengehaald. Dat zei mijn schoonmoeder, die Amerikaans is, ook. ‘Oh Gijsje, you’re the angel of unsuffering.’ Spirituele, gekke vrouw is het, haha. Dat is wel heel fijn. Dat het zo enorm erkend werd.
L: Heb je bepaalde dingen gelezen of gekeken, behalve dus die enge films?
G: Ik vond het gebrek eraan nog al stuitend. Toevallig stond er een boekje in de kast over pijn en verlies waar ik wel wat aan heb gehad.
L: Welk boekje was dat?
G: Ja, dat weet ik niet meer zo goed. Ik heb het daarna ook aan een vriend van hem gegeven, die vond het ook een goed boekje. Dat ging vooral over ook weer dat je het moet oppakken. Er zijn allerlei vormen waardoor je erin kan blijven hangen. Je kunt heel erg in het slachtofferschap blijven hangen. Dat is een goed boekje. Voor de rest ging ik weleens op forums kijken. Er zijn forums voor weduwes en weduwnaars, dat zijn grote platforms. Daar ging ik ook advies geven en zo, dat vond ik lekker.
L: En wat voor advies haalde je er zelf uit?
G: Ja, iets heel raars, misschien niet helemaal geschikt voor zo’n gesprek, maar om maar wat te noemen. Ik ben de laatste dag dat ik ongesteld werd, was dat hij stierf. Ik ging dat aan mijn huisarts vragen, die had er nog nooit van gehoord. Dus bijvoorbeeld postte ik een vraag op zo’n forum met ‘hallo, hebben jullie dat ook weleens gehad, dat je menstruatie stopt?’ Elke weduwe heeft dat ongeveer precies hetzelfde. Het komt echter wel vaak weer terug. Maar alles ligt stil, een half jaar!
L: Je lichaam is gewoon in shock ook.
G: Je lichaam is helemaal in shock.
L: Waren er andere fysieke dingen die je merkte, waarin de rouw zich manifesteerde?
G: Nee, niet bij Elia. Wel bij mijn moeder.
L: Want je moeder overleed best snel erna.
G: Ja, ik was eigenlijk net opgekrabbeld.
L: Want Elia overleed in oktober en je moeder in maart.
G: In maart, ja. Vijf maanden later.
L: Je moeder was niet ziek.
G: Nee, mijn moeder kreeg een hersenbloeding. Ze heeft ook nog een week in het ziekenhuis gelegen, maar dat was snel afgelopen.
L: Dat kwam vrij plotseling allemaal.
G: Dat kwam heel plotseling, ja.
L: Je zegt: ‘ik ben net opgekrabbeld’.
G: Ik was net een beetje opgekrabbeld, ik was naar Zuid-Afrika gegaan met de kinderen van Elia en met mijn kind. Dat was superleuk. Daarna voelden we ons allemaal weer supersterk en lekker. Toen viel mijn moeder dood neer. Ik had ook nog een boekcontract in die tijd, om een verhaal te schrijven over Elia. Die had ik gewoon getekend. Ook zo kut. Ik zat net van ‘okay, ik ga lekker een boek schrijven’.
L: ‘We gaan dit doen.’
G: We gaan het gewoon doen, ja. Toen ging mijn moeder dus dood.
L: Wat voor relatie had je met je moeder?
G: Ingewikkeld. Heel intens, maar wel ingewikkeld. Ze dronk veel, dat is lastig. En ze was heel erg extravert, ik ben introvert. Dat was vaak een botsing. Maar we hielden wel heel veel van elkaar.
L: Jullie spraken elkaar wel vaak.
G: Ja, we spraken elkaar heel vaak en op het laatst belde ze vaak. Ze was niet helemaal helder meer, dat moet er nog wel even bij gezegd worden. Ze belde echt bijvoorbeeld tien keer per dag om te vragen wie de mol was, ja, haha.
L: Belangrijke dingen.
G: Heel belangrijk! Haha.
L: Maar was ze aan het dementeren?
G: Ja, ze was lang aan het dementeren al. Wil je dat ook allemaal weten?
L: Weet ik niet, vertel wat je wil vertellen.
G: Nou ja, ik vind het leuk om te vertellen. Of ja, ik vertel het eigenlijk niet zo vaak. Mijn moeder was eigenlijk al zeven jaar niet helemaal okay meer. Maar ze was een actrice, dus eigenlijk mochten wij nooit de vuile was buitenhangen. We mochten het nooit ergens over hebben, want ‘stel je voor dat de bladen erachter komen’. Nou, dus Baf (?) en ik moesten het zelf heel goed verbergen, maar op een gegeven moment ga je het wel merken. Alleen haar beste vriend en ik zagen het, en de rest, ik heb wel vaak hulp gevraagd bij mensen, die zagen het niet. Maar het werd steeds erger en erger en erger. Op een gegeven moment ging ze er toch mee akkoord om naar het ziekenhuis te gaan, voor een geriatrisch onderzoek. Hilarisch! Het was veel erger dan we dachten. Dan krijg je dus allerlei, bijvoorbeeld plaatjes voor je neus, dan moet je vertellen wat het is. Of je krijgt een voorwerp voor je neus en je moet vertellen wat het is, dus je krijgt bijvoorbeeld een pen te zien en dan moet je zeggen wat het is. Zei ze: ‘eh, een horloge?’ Ja. Dan moest ze alle dieren opnoemen die ze wist in een minuut en ging het dus: ‘eh, poes?’, en helemaal aan het eind van de minuut: ‘Gijs, lapjeskat. Telt dat ook?’ Haha, dat is gewoon zo grappig. Ze had geen clou waar ze was, ze dacht dat we op vakantie waren. Ze begon ook tijdens de lunch allemaal van die jammetjes in haar zak te steken, die door een andere half-dementerende vrouw, die vrijwilliger was….
L: Maar ze woonde toen nog gewoon zelfstandig?
G: Ze woonde helemaal zelfstandig. En het punt was: ze moet een diagnose hebben van: wat dan. Wat gaan we doen? Wat voor hulp gaan we inroepen? Het was heel shocking: ze bleek heel veel verder heen dan we allemaal dachten.
L: En wanneer was dit ongeveer?
G: Dit was echt twee weken voordat ze doodging. Ze hebben dus foto’s van haar hersenen gemaakt. Daar was niet iets van alzheimer op te zien, dus het moest iets anders zijn. Je hebt allerlei soorten dementie. Waarschijnlijk was dit alcoholdementie, wat weer iets anders is dan Korsakov. Mijn theorie is echter dat ze volgens mij al eerder een paar soort TIA’s en dat soort dingen heeft gehad.
L: Kleintjes dan, waarmee je door kunt leven?
G: Ja. Waarmee je ’s ochtends wakker wordt en denkt ‘jezus wat een koppijn, nou ja, we moeten door’. Pillen erin, weet je wel, dat. Op een gegeven moment is ze door een buurvrouw gevonden met een zware hersenbloeding. Ja, ze was helemaal weg. Ze had nog wel haar ogen open, maar was heel bang, dat was heel zielig. En ze zei alleen maar: ‘help me nou, help me nou, help me nou’. Dat schijnt een soort reflex te zijn van je hersenen, een soort oerdingen. Ik weet niet of ik het moet geloven, maar volgens neurologen betekent dat niks. Alleen: ik heb nu al twee keer achter elkaar meegemaakt dat iemand die sterft ‘mama, mama’ roept. Misschien zit het wel verankerd, maar ik kan me niet aan het idee onttrekken dat het toch een hulpkreet is. Maar goed. Dat was verschrikkelijk, vooral omdat haar broer haar niet wilde laten gaan, weet je wel, die zat de hele dag op de intensive care, waar ze echt nog vijf dagen heeft gelegen. Haar broer wilde haar niet laten gaan, haar vrienden wilde haar niet laten gaan. Eigenlijk stond er al een heel team klaar om een soort oplap-traject te starten.
L: Want dat kon? Dat bestond?
G: Ze wilden haar gaan oplappen. Terwijl ik wist dat ze hartstikke knetterdement was. Als ze nu in haar taalcentrum geraakt is gaat ze nooit meer…
L: En dat wisten de artsen niet?
G: Het was een ander ziekenhuis, dus ik moest dat tegen de artsen zeggen van: ‘dit gaat hem niet worden, ze kan niet meer leren!’ En ik kon die angst gewoon helemaal niet aan. Op een gegeven moment was er een wissel van artsen. In het weekend zijn andere artsen. Ik kwam daar ’s ochtends heel vroeg binnen, haar broer was er nog niet, niemand was er. Er stond een neuroloog bij haar bed, die kwam even kijken. Ik zei ook: ‘meneer, ik geloof er gewoon niet in, ik wil dat dit stopt’. En toen keek hij me aan en zei: ‘ik ben het helemaal met je eens, we gaan het in werking zetten’. Toen zijn we haar palliatief gaan sederen. Aan het eind van de dag was ze dood. Ik ben er niet bij geweest tot het laatste moment, ik kon het niet meer aanzien. Haar beste vriendin is erbij gebleven. Bovendien was mijn kind er ook bij, die gek op haar oma was. Ik dacht ‘nee, ja..’ Mijn moeder was zo bang voor de dood, al haar hele leven. Dat is een heel ander verhaal dan Elia, die was zo aan het strijden, dat was gewoon niet om aan te zien. Het was traumatisch voor mijn kind, traumatisch voor mij.
L: Wat hebben jullie toen gedaan, thuis?
G: We zijn gewoon televisie gaan kijken, tot haar best vriendin opbelde van: ‘het is gebeurd, het is heel mooi gegaan’. Ik weet tot op de dag van vandaag niet of dat waar is natuurlijk. Annemarie, dezelfde begrafenisonderneemster, was er natuurlijk weer heel snel bij. Die heeft nog foto’s van haar genomen, heeft haar aangekleed en gewassen. Dat heb ik niet zelf gedaan. Die heb ik zelf ook nog niet gezien die foto’s, die durf ik niet te zien.
L: Als je net een ander sterfgeval hebt gehad en er komt er nog een bovenop, bestaan die dan naast elkaar of stapelt het zich op?
G: Het is totaal anders. Echt een totaal ander gevoel. De eerste shock en de eerste huilepisodes zijn wezenlijk wel hetzelfde. Ik heb ook wel een paar dagen in mijn bed gelegen, maar niet zo lang. Het is totaal anders. Als je man of je vriend dood is verlang je ook heel erg fysiek naar iemand. Je mist lepeltje-lepeltje liggen. Verliefdheid is niet in één keer over, dat duurt langer. Ja. Je gaat er ook over dromen. Het is een heel ander verhaal. Bij je ouders, weet je zelf ook, en helemaal als je ooit wees wordt: dat is een wezenlijk eng gevoel. Het is vele malen enger, de lijntjes boven je worden doorgesneden. You’re next, gewoon, dat is een soort basisgevoel. Je zekerheid is kwijt. De mensen die het meest van je hebben gehouden zijn er niet meer. Ja. Het is zo vreselijk, dat ik daar ook een hele andere reactie op had.
L: Wat voor reactie had je daarop?
G: Ik kreeg een verschrikkelijk gekke waanzinnige dreun op m’n hart. Ik dacht dat ik een hartaanval kreeg. Dus ik ging naar het ziekenhuis en er was niks aan de hand. Het was psychisch, haha. Nou ja, okay. Dit dus. Ik kreeg heel erg een fysieke reactie.
L: Als je moeder overlijdt dan ben jij ook, je bent enig kind toch?
G: Ja.
L: Dus ze woonde alleen nog. Dan moet dat huis…
G: Ja dat huis moest leeggehaald worden. Dat was ja, heel heftig. Misschien wel het naarste wat ik ooit heb gedaan in mijn leven.
L: Wanneer ben je eraan begonnen?
G: Meteen. Echt meteen. Ik dacht meteen: hoppakee. Ik had al vijf maanden rouw achter de rug en dacht nou, huppekee gewoon. Hier heb ik geen zin in, dit moet snel. Het was bovendien een huurhuis, dus het moest snel leeg. Ik heb daar wel hele rigoureuze beslissingen in gemaakt hoor. Ik heb heel veel weggedaan, een beetje stom. Eén vriendin kwam helpen, meer wilde ik er ook niet bijhebben. Die scheidde wel goed de spullen, van dit en dat naar de kringloop, dat moet je houden. Ze was heel duidelijk, heel fijn. Maar het opruimen van de kledingkast van je moeder is het ergste wat er is. Al die kleren ruiken naar haar.
L: Alles heb je herinneringen aan.
G: Aan alles heb je herinneringen! Ja.
L: Wat heb je bewaard?
G: Niet zoveel, maar, even kijken hoor, wat heb ik bewaard? Een mooi schilderijtje en wat kleren uit haar kast die nog naar haar roken. Niet alles, ik heb het meeste in koffers gestopt en naar mijn tante gebracht, de vrouw van mijn oom, die er heel blij mee was. Ook in de wetenschap dat ik er nog bij kan als het nodig is.
L: Ja, dat het niet echt weg is.
G: Dat het niet echt weg is, maar wel even uit mijn…
L: Blikveld?
G: Ja.
L: En draag je nog dingen van haar?
G: Nee, dat vind ik moeilijk.
L: Sieraden?
G: Ja, sieraden. Deze heb ik om, dat was een ketting, maar die heb ik laten vermaken tot een gouden armband.
L: Een mooie gouden armband. Stop je het dan weg?
G: Ja, ik denk het wel. Ik denk wel dat ik het heel erg wegstop.
L: Nog steeds?
G: Ja… Enerzijds denk ik: ik ben er wel klaar mee. Ook omdat bijvoorbeeld je dromen een hele goede graadmeter zijn. Ik droom heel veel over haar, maar het is heel leuk. Het is altijd gezellig, ze is altijd gezond. Het zijn hele fijne dromen. Bij mijn vader is dat heel anders. Dat heb ik nooit echt goed verwerkt, toen was ik te jong denk ik.
L: Hoe oud was je toen?
G: Toen was ik vierentwintig al, maar dat was net een leeftijd die niet handig was, denk ik. Ik heb daar echt hele erge nachtmerries over gehad, dat hij half dood is. Nare dingen. Maar nee, dus aan die kant denk ik dat ik er wel goed doorheen ben bij mijn moeder. Maar ik heb stapels met films met haar erin en heb nog nooit iets teruggekeken. Ik vermijd het. Dus ik ben er waarschijnlijk nog niet helemaal mee klaar.
L: Is dat anders dan met Elia?
G: Nee. Daar durf ik echt oprecht van te zeggen: dat is klaar. Dat heb ik heel goed verwerkt door er heel diep in te duiken.
L: Door het heel diep te voelen.
G: Door het heel erg te voelen en heel erg de drama op te zoeken. Dat kende ik wel van toen mijn vader stierf, toen was ik echt een jaar in shock. Ik denk dat dat bij mijn moeder ook zo is geweest, een jaar in shock. Pas na een jaar kon ik echt huilen. Ben ik ook echt mega ingestort. Volgens mij had jij dat ook met Renate, toch?
L: Ehm, bij mij kwam het wel eerder dan een jaar.
G: Okay.
L: Dat kwam denk ik na een maand of twee. Een maand, zoiets. De donkere zomer van 2018, dat was bij mij het moeilijkst. Ik denk niet dat ik het echt heb weggestopt, maar ik denk ook niet dat ik het genoeg heb gevoeld.
G: Nee.
L: Dat idee heb ik soms wel. Ik weet niet zo goed waarom. Soms denk ik: waar zit het dan nu?
G: Maar daar is ook nog een verschil in volgens mij! Een ouder of ouderfiguur, hoe moet ik dat uitleggen, die zit ook echt in je of zo.
L: Ja dat klopt.
G: Die gaan eigenlijk nooit echt dood. Dat klinkt heel debiel, maar ik kan eigenlijk hele gesprekken met mijn moeder voeren.
L: Dat wilde ik vragen: hoor je ze nog?
G: Ja, nee, ja… Nee ik hoor ze niet letterlijk als een stem. Maar ik kan wel discussies voeren.
L: Ja dat bedoel ik, je hoort hun stem.
G: Ja, ik hoor hun commentaar.
L: Ja precies.
G: Van dat moet je niet doen, of dat is leuk, weet je. Dat hoor je wel, in jezelf.
L: Is dat fijn?
G: Ja, vind ik heel leuk ja. Vind ik wel heel tof. Op die manier gaat een ouderfiguur nooit echt weg, die blijft gewoon in je zitten. Misschien is het dan moeilijk om zo’n dood echt te voelen.
L: Ja, soms heb ik het idee dat het gewoon te veel van me afglijdt. Wat niet zo is, want ik ben er echt kapot van geweest en ook wel echt die dagelijkse rouw, moe en vergeetachtig, maar nu denk ik: allemaal voorbij. En dat is niet zo, want het zit er echt nog wel, maar ik denk dat ik er soms niet genoeg bij kom. Ik heb ook in deze serie met een Gijs, nog een Gijs, haha, gepraat. Hij zei dat hij dat wel herkende. Hij zei dat het makkelijker is om er gewoon heel erg over te praten en het een plek te geven. Maar om het daadwerkelijk nog te voelen en bij je te dragen, dat is heel moeilijk.
G: Ik denk dat je het, voor zo ver dat kan, hebt verwerkt. Ik denk dat je heel ver bent gegaan en dat toen je in die warrige periode was, dat je het niet meer zo goed weet omdat je zo warrig was.
L: Ja dat je het niet bewust hebt ervaren. Wat is verwerken eigenlijk?
G: Ja ik heb geen idee. Er moet gewoon tijd overheen gaan, toch? Op een gegeven moment is er een gevoel dat het klaar is.
L: Is het echt klaar?
G: Ik heb bij Elia het gevoel dat het echt klaar is. Bij mijn moeder, ja, nou.
L: Ligt anders dus.
G: Ja, dat ligt dus anders. Deels wel en deels niet. Maar dat verwarde, daar wil ik nog iets over kwijt, want dat is wel super herkenbaar natuurlijk. Ik weet niet hoeveel vliegtuigen ik heb gemist in dat jaar, serieus, dat ik niet goed had gekeken of bij een verkeerde gate stond. Of totaal random opeens bij de tandarts zat. ‘Ik had toch een afspraak?’ ‘Nee hoor, u had helemaal geen afspraak.’ Dat soort dingen, de hele tijd.
L: Gekmakend.
G: Op een gegeven moment werd het gewoon lachwekkend, dat ik voor de zesde keer bij de tandarts zat. Ik moest gewoon echt lachen. ‘Mevrouw, wat doet u hier nou weer?’ Zo bizar.
L: Ja, dat vond ik niet het zwaarst, maar ik had het hier gisteren met Friso over, die zit ook in een aflevering. Hij ging op een gegeven moment lijstjes bijhouden met de gesprekken die hij had gevoerd, omdat hij gewoon niets meer kon onthouden.
G: Nee, precies, dat!
L: Dat herkende ik ook heel erg.
G: Nee! Niks meer! Ik kon ook niet meer, en dat was anders met bijvoorbeeld Elia dan bij mijn moeder, ik kon niet meer netflixen. Ik moest de hele tijd terugspoelen.
L: Ja, dat je de verhaallijn niet kon volgen.
G: Ja! Geen idee! Ik ben ook helemaal gecheckt op bloed. Ik ben het gezondste mens op papier, maar ik voelde me zo waardeloos.
L: Ja, echt waardeloos, haha. Ja.
G: Ik heb ook weleens gehad dat ik naar mijn armen keek en dacht: ‘zijn dit mijn armen, wat de fuck?!’ Echt heel raar. Knettergek.
L: Ja je wordt echt een beetje knettergek. Ik heb ook een tijd gehad dat ik de hele tijd het gevoel had dat ik onder een glazen stolp liep.
G: Ja, dat.
L: En ik was er wel bij, ik was onderdeel van de wereld, maar ik zat echt ergens anders. Mensen konden niet bij mij komen en ik kon niet bij hun komen. Ik wilde wel naar hun, maar het lukte me niet. Dat was ook heel gek.
G: Dat is ook heel beangstigend, hè?
L: Ja, en heel eenzaam. Ik kon het niet aan mensen uitleggen. Ik heb niet letterlijk dertig dagen in bed gelegen, maar ik ben wel iemand die zich terugtrekt als het niet goed gaat. Dus ik heb heel veel ook hier alleen op de bank met de kat genetflixt. We hadden het er net al voor de opname even over, rouw komt in fases. Dat was bij mij wel echt zo. Ik weet niet of het de zeven fases waren, maar ik had wel zelf heel duidelijk fases. Eerst een maand dat ik dacht: nou, niks aan het handje, dit valt eigenlijk hartstikke mee. Toen kwam wel die klap, drie maanden heel warrig en moe. Uiteindelijk ging het bij mij over in totale onverschilligheid en depressie en dacht: waarom doen we dit op aarde?
G: Ja dat heb ik ook gehad.
L: Dat vond ik het allerergste. Dat ik dacht: wat doen we hier?! We gaan allemaal dood en who cares?
G: Dat is heel erg herkenbaar.
L: Ik dacht echt, het heeft geen zin. Ik werd dertig die zomer.
G: Ja, dat is ook een leuk crisismoment.
L: Totaal dacht ik ja, het heeft helemaal geen zin. Iedereen die in de media werkt is jonger dan ik. Wat maakt het uit? Het is al klaar, het is voorbij. Ik heb helemaal geen zin meer om nog mijn best te doen. En om me heen is iedereen carrière aan het maken. Ik dacht: waarom probeer je zo hard? Het heeft geen zin! It doesn’t matter! Dat vond ik het ergst.
G: Dat duurt ook het langst.
L: Ja, dat duurde heel lang. Had jij dat ook?
G: Heel herkenbaar ja, heel erg. Ik heb op een gegeven moment een antidepressivum ingenomen, omdat het te lang duurde. Ik zag echt nergens meer het nut van in. Ik zag het kleine geluk niet meer, op straat niet meer, nergens meer. Normaal kan je genieten van een zonnestraal, nou echt, het interesseerde me allemaal helemaal niks. Ik was ook heel cynisch en grimmig, denk ik.
L: Ja, had ik ook. Ik voelde niets meer. Geen woede, geen verdriet. Ik had geen zin om dingen te doen, maar ik had ook geen zin om niks te doen. Ik heb ook op een gegeven moment gedacht: dit lukt me niet in mijn eentje. Ik kom hier niet uit. Ik ben toen op reis gegaan. Ik zou anderhalve maand op reis gaan om een boek te schrijven. Toen dacht ik: als ik terugkom van die reis en ik ben nog steeds zo, dan ga ik stappen ondernemen. Naar een psycholoog of psychiater, whatever it’s gonna be. Maar dit houd ik niet vol, nog een jaar. Die reis heeft mij heel erg geholpen. Ik weet nog dat ik in die vierde week onder de douche stond – ik ging naar Indonesië, onder andere – en dat ik opeens stond mee te bouncen op een liedje op de radio. Onmiddellijk realiseerde ik me dat dat het eerste moment was in een jaar van een soort onbezorgde vrolijkheid. Toen moest ik heel erg huilen, dacht ik: oh! Zo voelde dit! Ik was het vergeten. Ik was ook echt vergeten hoe het was om gewoon achteloos iets te doen.
G: Maar maf hè, dat dat moment dus niet geleidelijk gaat, dat herken ik namelijk ook, maar als een soort blikseminslag.
L: Een totale blikseminslag!
G: Ja!
L: De omgekeerde man met de hamer.
G: Dat heb ik twee keer gehad, één keer met Elia en één keer met mijn moeder. Totaal bam! En dan ben je er weer.
L: Wat waren die momenten?
G: Nou ja, met Elia stond ik op een gegeven moment thuis en ik voelde zo ineens een soort mijn longen open gaan. Letterlijk. Ik dacht: wat gebeurt me nu gewoon?! En ik was weer vrolijk. En bij mijn moeder moest er ook een reis aan vooraf gaan, ook Indonesië toevallig.
L: Misschien wel een tip, haha.
G: Mijn stiefmoeder heeft een heel mooi, groot huis aan het strand. Ze had me uitgenodigd om deze ellende te gaan verwerken. Ze had elke dag massages voor me geregeld, gewoon in haar huis.
L: Lief!
G: Voor de rest ben ik bijna niet buiten geweest, alleen maar wandelen op het strand en zo. Alleen maar gewoon verzorgd. Healers kwamen er langs en zo, best wel freaky mensen ook, haha. Dat is op zich een tip natuurlijk, op zich wel, want je bent heel erg geneigd om je terug te trekken. Maar zo’n massage is goed voor rouwende mensen.
L: Maar was het op de massagetafel dat daar het moment kwam?
G: Nee dat was later. Toen zat ik op een gegeven moment met haar ergens in een restaurant. Ineens zag ik weer dat alles heel mooi was daar.
L: Gek is dat. Ik heb me eigenlijk, nu je het daar over hebt en nu ik dit met jou bespreek, nooit gerealiseerd dat dit inderdaad opmerkelijk is. Dat er ineens zo’n klap komt.
G: Echt zo’n klap.
L: En dat was het echt!
G: En dat heeft iets heel magisch, vond ik.
L: Ja, dat vond ik toen ook. Ik was vooral heel blij.
G: Ja!
L: Ik weet ook nog heel goed, ik heb dat filmpje ook nog bewaard, dat er op Twitter of Instagram een filmpje voorbij kwam van een meisje dat heel goed kon turnen. Huilen! Om alles moest ik huilen, omdat ik alles zo mooi vond. Het werd een hele grote MDMA-trip!
*Gelach*
L: Dat ik bij alles dacht: dit is het mooiste wat ik ooit heb gezien! Alsof je eindelijk weer je gevoel terug hebt en weer het mooie in de wereld ziet, inderdaad het kleine geluk. Gek is dat ook.
G: Maar dat zeg ik ook! Ik zeg ook wel vaak tegen mensen die iemand hebben verloren: ‘wacht maar, want op een gegeven moment – ik ga niet zeggen alles komt goed – maar op een gegeven moment is er een soort blikseminslag en kan je weer ademen en weer de mooie dingen zien. Dat gebeurt gewoon!’
L: En waar gaat het verdriet dan heen? Of de rouw. Waar blijft dat?
G: In ieder geval bij Elia was het gewoon echt weg en kon ik daarna echt heel erg genieten van herinneringen.
L: En bij je moeder?
G: En met mijn moeder heeft het nog lang geduurd. Maar goed, toen kon ik dus wel weer genieten en mooie dingen zien. Alleen die warrigheid werd steeds erger. Dat was toen nog niet weg en dat werd heel en heel erg, tot ik op een gegeven moment niet meer kon lezen. Helemaal letterlijk niet meer. Ik kon niet meer…
L: Woorden aan elkaar knopen?
G: Ik kon niet meer de menukaart lezen, om maar wat te noemen. Ik wist gewoon niet meer wat er stond. En soms, als mensen tegen me praatten, wist ik niet welke taal het was. Terwijl ze gewoon Nederlands spraken. Ik ben toen naar allerlei artsen gegaan, waar bleek dat mijn hormonen compleet uit balans waren. Toen heb ik dus allemaal hormoontherapie gekregen. Na vier maanden voelde ik me verbijsterend helder, ineens weer. Maar goed, dat is dus ook aan de hand met die warrigheid. Er gebeurt van alles fysiek, wat je niet door hebt. Je oestrogeen daalt gewoon in een heel hoog tempo als je moe bent en dingen. Dat maakt het gewoon niet beter.
L: Moet je nog vaak huilen?
G: Nee. Ja wel om films.
L: Maar om hun?
G: Nee.
L: Mis je dat?
G: Ja, soms wel, ja. Achteraf is zo’n cocon situatie – kijk die hele grimmigheid en depressieve situatie, dat zou ik nooit meer terug willen in mijn leven – maar die eerste rouwperiode heeft gewoon wel wat. Dat klinkt gek…
L: Nee, ik vind dat absoluut ook.
G: Maar het heeft een heel puur en rouw gevoel, wat je niet zo vaak hebt in het leven.
L: Hoe houd je ze levend, in je hoofd? Hoe houd je ze bij je?
G: Nou, dat gaat redelijk automatisch. Met Elia’s familie ben ik heel erg close. Na mijn moeders dood heeft zijn moeder zich helemaal op mij gestort als een verloren kind. Nu heeft zij weer een kind en ik heb weer een moeder. Dat is echt een wonder, wat daar is gebeurd. Ik heb zo’n connectie met haar. Ze lijkt totaal niet op mijn moeder, maar we zijn soulmates, laten we het zo stellen. We zouden een logischere combinatie zijn, ook als we ergens heen gaan met z’n tweeën denken mensen altijd dat we moeder en dochter zijn. Nog iets heel geks is dat: bij het Joods Historisch Museum heb je een soort klaagmuurtje voor kinderen, in het kinderdeel. Daar kunnen kinderen laadjes uittrekken, dan hoor je allemaal verhalen over de Joodse cultuur. Mijn moeder is totaal niet Joods, maar die heeft de ene helft van de muur ingesproken in het Nederlands, en Jen, mijn schoonmoeder die Amerikaans is, heeft het Engelse deel ingesproken.
L: Puur toeval?
G: Puur toeval! Dat is toch heel gek, dat soort dingen?
L: Dat is heel eng, bijna.
G: Dat is echt heel eng bijna. Nou ja, hoe houd je ze levend, ik ga soms weleens in mijn eentje naar het Joods Historisch om bij die muur te gaan zitten. Dan luister ik het af. Dan laten ze me ook echt zo zitten, in m’n eentje. Ze weten ook wie ik ben. Dan ga ik en Jen luisteren en mijn moeder luisteren, terwijl ik niet goed naar haar kan kijken dus.
L: Nee precies, want je zei net dat je haar films niet kan kijken.
G: Nee, maar haar stem kan ik goed hebben. Dit is een goede setting, ook omdat ze tegen kinderen praatte. Dat is toch anders.
L: En Elia?
G: Elia, ja, zijn kinderen ga ik veel mee om. En z’n foto’s hangen er. Maar meer doe ik er eigenlijk niet aan. Soms heb ik weleens dat ik een soort gesprekje in mijn hoofd krijgt, dat gaat eigenlijk automatisch, hoe je iemand levend houdt. Kijk in het begin hou je je heel erg aan herinneringen vast omdat je bang bent ze te vergeten. Dan komt er een moment dat je ze vergeet en word je heel, heel verdrietig erover dat dat weer weg gaat. Op een gegeven moment is die fase ook weer over en kun je je eigenlijk alles nog herinneren.
L: Ik denk dat we er wel zijn hè?
G: Ja, ik denk het ook wel.
L: Dankjewel!
G: Leuk gesprek, joh.
L: Ja, vond ik ook!